-
1 handel
1) nering2) koopmanschap3) handel4) handel drijven -
2 торговать
handel drijven -
3 торговать
Русско-голландский словарь коммерческих терминов > торговать
-
4 торговать
Русско-голландский словарь коммерческих терминов > торговать
-
5 traffic
n. verkeer; handel; (in computers) veel informatie die gelijktijdig via het netwerk verstuurd wordt--------v. handel drijven; sjacheren; verhandelen; versjacherentraffic1[ træfik] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verkeer ⇒ vervoer, transport♦voorbeelden:————————traffic2〈werkwoord; trafficked〉1 handel drijven (in) ⇒ handelen (in), zaken doen (in)♦voorbeelden: -
6 торговать
vgener. doen (in-÷åì-ô.), handelen, uitwegen, verhandelen, handel drijven, handel drijven in (чем-л.) -
7 deal with
zaken doen met, handel drijven metdeal with1 zaken doen met ⇒ handel drijven met, kopen bij5 behandelen ⇒ bejegenen, omgaan met7 gaan/handelen over♦voorbeelden: -
8 trafiquer
trafiquer [traafiekee]〈 pejoratief〉1 illegaal handel drijven ⇒ sjacheren, handelen♦voorbeelden:1 trafiquer de qc. • ergens winst uit slaan, iets versjacherenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 handelen in ⇒ verhandelen, versjacheren♦voorbeelden:¶ qu'est-ce que tu trafiques là? • wat voer je daar uit?v -
9 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden: -
10 commerce
commerce [kommers]〈m.〉1 handel♦voorbeelden:commerce de, en gros • groothandelnavire de commerce • koopvaardijschipfaire du commerce • handel drijvenfaire commerce de ses charmes • zich prostituerenfaire commerce de son nom • zijn naam versjacheren→ codem1) handel2) winkel4) omgang, verkeer -
11 business
adj. zakelijk,van bedrijf--------n. zaken, handel; bedrijf, zaak; werk; aangelegenheid; beweging en uitdrukking bij opvoering[ biznis]1 aangelegenheid ⇒ affaire, zaak, kwestie3 zaak ⇒ winkel, bedrijf♦voorbeelden:1 (ver)plicht(ing) ⇒ taak, verantwoordelijkheid, werk♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 my affairs are no business of yours/none of your business • mijn zaken gaan jou niets aango about one's business • met zijn gewone werk verder gaanhave no business to do something/doing something • ergens niet het recht toe hebbenknow one's business • zijn vak/zaken kennenI will make it my business to see that … • ik zal het op me nemen ervoor te zorgen dat …send someone about his business • iemand zeggen zich met zijn eigen zaken te bemoeien2 the business of today's meeting is … • voor de vergadering van vandaag staat op de agenda …♦voorbeelden:get down to business • ter zake komen, spijkers met koppen slaanmean business • het serieus menentalk business • over zaken sprekenhow's business today? • hoe staan de zaken vandaag?I'm in business for myself now • ik ben voor mezelf begonnengo into business • in de handel gaanon business • voor zaken -
12 sell
n. verkoop(methode); "programma" (slang)--------v. verkopen; van de hand doen; verhandelen; "verkopen", verraden, overgeven; kopers trekken; oplichtensell1[ sel]————————sell21 verkocht worden ⇒ verkopen, kosten, in de handel zijn3 aanvaard worden ⇒ goedgekeurd worden, populair zijn♦voorbeelden:¶ sell up • zijn zaak sluiten/opheffen→ sell out sell out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verkopen ⇒ in voorraad hebben, doen/handelen in; verkwanselen3 overhalen ⇒ warm maken voor, aanpraten♦voorbeelden:1 sell one's soul • zijn ziel verkopen, zich verlagensell off • uitverkopensell at five pounds/at a loss • voor vijf pond/met verlies verkopen→ sell out sell out/ -
13 вести торговлю
vgener. handel drijven in, handelen (in-÷åì-ô-) -
14 торговать оптом
vgener. in het groot handel drijven -
15 be in business
be in business -
16 merchandise
n. handelswaar, koopwaar--------v. handelen[ mə:tsjəndajz, -dajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————〈 werkwoord〉 -
17 commercer
-
18 faire du commerce
faire du commerce -
19 handla
1) ronddelen2) ageren3) aankopen4) handel drijven -
20 handeln
handeln1 handelen, handel drijven2 handelen, in- en verkopen♦voorbeelden:5 das Buch handelt über die, von der Entdeckung Amerikas • het boek gaat over de ontdekking van Amerika♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Krämer — 1. An der Krämer Schwören soll sich niemand kehren. – Pistor., V, 20. Böhm.: Kupecké vĕrováni a ženský pláč na korec es nemĕrî. (Čelakovsky, 329.) Lat.: Phoenicum pacta. (Erasm., 426; Tappius, 102b; Binder I, 1361; II, 2568.) 2. An iada Gröma… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Freund (Subst.) — 1. Allermanns (Allerwelts) Freund, niemands Freund (jedermanns Geck). – Simrock, 2750; Winckler, X, 16; Eiselein, 185; Kirchhofer, 354; Reinsberg III, 143. Dem Allerweltsfreunde empfiehlt W. Müller: »Willst du der Leute Liebling sein, sei… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon